Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], De Chaldeen antwoordden [29]voor den koning, en zeiden: Er is geen mens [31]op den aardbodem, die des konings [32]woord zou kunnen te kennen geven; daarom is er geen koning, [33]grote of heerser, die zulk een zaak begeerd heeft van enigen tovenaar, of sterrekijker, of Chaldeer. 29. Dat is, in de tegenwoordigheid van den koning, of voor het aangezicht van den koning, gelijk vs.11. 30. Zij brengen drie redenen van verontschuldiging bij: 1. dat het den mens onmogelijk is; 2. dat nooit een koning zulks geeist heeft; 3. dat het alleen den goden toekomt te weten hetgeen de koning van hen begeerde te weten. 31. Chaldeeuws, op het droge; gelijk Gen.1:10. 32. Dat is, hetgeen de koning begeert te weten. 33. Het Chaldeeuws woord betekent een die groot is in macht of eer, of enige andere zaak.